° Een vlinderbloemige bodembedekker zoals witte klaver. Deze bodembedekker verhindert de opkomst van onkruid, verbetert de bodemstructuur en zorgt voor een natuurlijke stikstofbemesting.
° Diepwortelende dynamische accumulatoren zoals smeerwortel en rabarber. Deze planten brengen diepliggende voedingsstoffen dichter naar de oppervlakte, zodat andere planten ze kunnen gebruiken.
° Planten, zoals duizendblad en venkel, die nuttige insecten aantrekken.
° Bijen en insecten planten: dit zijn bloeiende planten die nuttige insecten aantrekken om de centrale fruitboom te helpen bestuiven.
° Mulchplanten: leveren organisch materiaal wat bij vertering voedingsstoffen aanlevert.
° Dynamische accumulatoren: dit zijn diepwortelende planten die voedingsstoffen naar boven brengen, de ondergrondse habitat vergroten en de grond verbeteren.
° Insectwerende planten: deze planten weren schadelijke insecten en ongewenste dieren, bvb. door hun sterke geur.
° Stikstof fixeerders: deze planten binden stikstof en zorgen zo voor bemesting.
Samengevat heb je nodig: voedselplanten (waaronder de centrale fruitboom maar ook andere ondersteunende planten in de fruitgilde die eetbaar zijn), bemestingsplanten (stikstof fixeerders en dynamische accumulatoren), grondbrekers (die de grond losmaken door hun wortels), mulchplanten (die voedsel leveren), beschermplanten (tegen schadelijke insecten), lokplanten (die nuttige insecten aantrekken), klimplanten (die verticaal tuinieren mogelijk maken). De kunst is om elk van deze eigenschappen door meerdere soorten planten te laten invullen. De gedachte is dat hoe meer relaties er onderling zijn, hoe sterker en meer flexibel de gilde is. Wanneer er dan bijvoorbeeld een ziekte uitbreekt die een bepaalde soort vernietigt, dan zijn er meerdere planten om de eigenschappen over te nemen. Hier wat mogelijke plantkeuzes (er zijn er nog veel meer):
Voedselplanten: fruitbomen, notenbomen, bessenstruiken, eenjarige
groenten, vaste planten (aardpeer, artisjok, paardenbloem, cichorei,...),
kruiden (rozemarijn, tijm, salie, dille, oregano,...), eetbare bloemen
(Oost-Indische kers, goudsbloem, daglelie, viooltje,...).
Stikstof fixeerders: erwten, bonen, klaversoorten, luzerne, lupinen,
fenegriek, mungbonen, wikke, lelies,...Wanneer deze planten sterven, komt de
stikstof die ze tijdens het leven hebben opgeslagen vrij voor andere
planten.
Dynamische accumulatoren: bernagie, brandnetel, smeerwortel, breedbladige ridderzuring, heermoes,
peterselie, weegbree, duizendblad,...Met hun lange penwortels krijgen ze toegang tot voedingsstoffen die buiten
het bereik liggen van soorten met ondiepe wortels. Ze verzamelen deze
voedingsstoffen in hun bladeren, die dan als mulch worden afgesneden of
wanneer de plant haar levenscyclus kan voltooien, worden de voedingsstoffen
afgegeven tijdens het stervensproces.
Grondbrekers: aardappelen, daikon, radijs, zoete aardappelen, cassave,
yamswortel, arrowroot, bieten, rapen, bomen en struiken en dynamische
accumulatoren zoals paardenbloem, smeerwortel en cichorei. Deze planten helpen
de bodem te breken en brokkeliger te maken, waardoor de waterinsijpeling, de
beluchting en de drainage worden verbeterd.
Mulchplanten: er
zijn drie soorten planten die in deze categorie passen: mulchers pur sang,
bodembedekkers en groenbemesters. Mulchers produceren grote hoeveelheden
zachte bladeren die kunnen worden afgesneden en op de grond achtergelaten
(chop and drop) waarna ze voeding afgeven bij het verteren. Bodembedekkers
vormen een levende mulch die de bodem beschermt door een barrière van
plantaardig materiaal te laten groeien tussen de bodem en de zon, wind en
regen. Groenbemesters mogen groeien tot vóór het bloeipunt en worden dan
afgesneden om plantaardig materiaal te leveren dat kan worden gebruikt als
mulch of kan worden ingegraven om af te breken en op die manier voor meer
vruchtbaarheid zorgen. Mulchers: smeerwortel, lavas, mierikswortel, wilde
cichorei, artisjokken, rabarber, Oost-Indische kers, weegbree (groot),
bladverliezende fruitbomen, bonen, klis,... Groenbemesters: klaversoorten,
gerst, bieten, boekweit, mosterd, rucola, gierst, postelein, rapen, tarwe,
basilicum, dille,... Bodembedekkers: pompoen, courgette, aardbeien, klaver,
zoete aardappel, kruiptijm, munt, kruipende rozemarijn,...
Beschermplanten: planten kunnen elkaar via verschillende strategieën
beschermen tegen aanvallen van plagen, ziekten of concurrentie. Planten die
heel aromatisch zijn, verwarren de reukzin van schadelijke insecten waardoor
die moeilijker de planten kunnen identificeren. Enkele voorbeelden: basilicum,
kamille, koriander, dille, venkel, knoflook, lavendel, goudsbloemen, mosterd,
Oost-Indische kers, uien, penningkruid, wijnruit, alsem, duizendblad,...
Andere planten vormen een barrière rond de nuttige soorten om concurrentie van
gras, onkruid of andere invasieve planten te voorkomen. Enkele voorbeelden:
narcissen, smeerwortel en meerjarige alliums (knoflook, bieslook, wilde prei
of Egyptische uien) die in een cirkel rond het centrale element worden geplant
om concurrentie van grassen te voorkomen.
Lokplanten: deze planten trekken nuttige insecten en dieren in het gilde aan. Zoals insecten of vogels die schadelijke insecten opeten of plagen verhinderen. Of insecten, vogels, microvleermuizen die de planten binnen het gilde bestuiven waardoor een goede opbrengst verzekerd is. Enkele voorbeelden: alle bijenplanten, bergamot, calendula, cichorei, cosmos, lavendel, lupinen, margriet, nasturtium, duizendblad, zinnia,...
Frank Anrijs van
Yggdrasil
gelooft niet zo in gilden. Hij merkt op dat de theorie anders is dan de
praktijk. Men kan wel plantensoorten kiezen uit de lijsten en ze dan
samenzetten maar niets garandeert dat er ook een gezonde samenwerking
ontstaat. Dit komt omdat elk terrein en iedere tuin anders is qua grond,
klimaat, wind, zon, water, enz. Men dient dus vooral zelf te experimenteren en
te observeren wat werkt en wat niet werkt. Hij gebruikt wel een soort van
combinatie- en wisselteelt maar ontwikkelde een eigen systeem wat hij
'schijnbare chaos'
noemt. De combinatie gebeurt niet zozeer op plantfuncties maar op 4
basisprincipes: kleur van de plant, geur van de plant, bladvorm- en structuur
van de plant en plantomvang (volume).
1. Appelboom
2. Een cirkel van grasonderdrukkers rond de stam zoals wilde blauwe
lelie, knoflook, bieslook en andere looksoorten. Ze onderdrukken plagen en
ziekten, lokken nuttige insecten en zijn eetbaar.
3. Mulchplanten als
bodembedekkers zoals artisjok, rabarber, kardoen, smeerwortel en Oost Indische
kers.
4. Planten die nog meer nuttige insecten aantrekken, zoals dille,
venkel, koriander en bergamot. Ze hoeven niet gelijktijdig met de appelaar te
bloeien.
5. Stikstof brengende planten zoals klaver, alfalfa, lupine en
tuinbonen. Sommigen trekken ook vlinders en bijen aan voor de bevruchting.
6. Planten die essentiële voedingsstoffen leveren zoals chicorei
(witloof), paardebloem, look, duizendblad, aardbei en smeerwortel.
7.
Aan de rand een cirkel van narcissen. Ze bloeien vroeg en ontnemen de boom
geen water.
Geen opmerkingen
Een reactie posten